Reisverhalen
Home > Reisverhalen > > Oman reisverhalen
Oman - Reisverhalen


Over Toeristen, het Paradijs, de Islam en Oman

photo of Oman reizen toerisme mijn tent in een zandduin van de wahiba sands woestijnOmaanse hotels zijn duur en zonder eigen jeep raak je nergens lees ik in een reisgids terwijl ik vanaf de baai van Bombay over de strakke horizonlijn van de Arabische Zee tuur. Ik besluit dan maar al liftend en camperend Oman te verkennen.

Al meteen duikt het eerste probleem op. Indiers zijn allesbehalve grote campeervrienden. Een buitensportwinkel in deze stad van 16 miljoen zielen blijkt dan ook onvindbaar. Ik word van de ene behulpzame Indier doorgegeven aan de andere en beland uiteindelijk in de rommelige Crawfordmarkt bij een klein fabriekswinkeltje van circus -en huwelijkstenten. De baas ontvangt me als een belangrijke aankoper op zakenreis, biedt me een sigaar aan en verkoopt me voor een prijsje zijn toonzaal kinderstrandtentje samen met een offerte voor 1000 stuks. Blij dat ik nu tenminste al niet meer kan opgevreten worden door slangen en schorpioenen schud ik hem zakelijk de hand en ga op zoek naar een slaapzak.

Even later sta ik naast een straatkleermakertje dat een dikke deken, het soort waarin Indische bedelaars zich `s nachts oprollen, op mijn advies tot slaapzak dichtnaait.

Een week later bevind ik mij professioneel geequipeerd met onzeker uitgestoken hand langs de uitvalsweg van Quriyat. In dit Omaans stadje te Oosten van de hoofdstad Muscat gaat de gloednieuwe asfaltweg over in een stenige aardeweg en begint de woeste natuur.

Na een halfuur passeert een auto en ik heb onmiddellijk prijs. Het is een boerenjeep met erin enkele jonge Omani`s. "Waar is je auto ??" vragen ze verbaasd, "En waar zijn je vrienden ?". De geur van zoete Arabische parfum zweeft me tegemoet. "In Belgica, ver van hier." antwoord ik weemoedig. "Mavi sayyaara....", "Geen auto....". Vol medelijden staren ze me vantussen hun bedouinesjalen aan en zuchten hoofdschuddend terwijl hun ogen droevig wegzinken in de leegte bij de gedachte dat een mens zoiets ergs kan overkomen. "Geen auto....", prevelen ze opnieuw terwijl ze uit hun nachtmerrie ontwaken. "Maar waarom kom je dan naar hier als je auto en je vrienden in Belgica zijn ?". Ze schijnen nog nooit van het woord toerisme te hebben gehoord en ik slaag er ook niet hen dit abstracte begrip bij te brengen. Ze schudden nogmaals eens goed hun hoofd en gebieden me dan vriendelijk om in te stappen. "Belgica, Belgica, ...." fluisteren ze mijmerend alsof ze er een oud lief zitten hebben in een poging hun onwetendheid over het bestaan van een oord met die naam te verdoezelen. Zwijgzaam denderen we over de stoffige woestijnweg die de scheidingslijn vormt tussen de Indische Oceaan en de woeste zwarte rotspieken van de Oostelijke Hajars. Omanis komen me al meteen een stuk gereserveerder en koeler over dan de Middellandse Zee-Arabieren die me steeds overstelpten met nieuwsgierige vragen en uitnodigingen. Het al te korte "OK, bye." waarmee ze in Bimma van me afscheid nemen klinkt zelfs alsof ze blij zijn van me af te zijn. Maar ik bedenk dat ik zelf wellicht even onbeleefd overkwam bij onze ontmoeting. "Salaam Aleikum, Keif Halak ?, Sabaah El Kheir, Sje Aloom ?, Sje Achbar ?, Allhamdullilah !", "Vrede zij met u en uw familie, Hoe gaat het ?, Goedemorgen, Geen nieuws ?, Echt geen nieuws ?, Laten we Allah danken !", behoor ik te zeggen tegen een wildvreemde Omani alvorens ik iets mag vragen. Misschien vinden ze onze vele wensen bij het afscheid nemen wel even langdradig.

In de hitte van de brandende Arabische zon ga ik zitten aan de rand van een stoffige dadeloase. Een boer komt een praatje met me maken. Als echte landbouwers spreken we wat over het weer, waarbij duidelijk naar voor komt dat "goed weer" voor hem net het omgekeerde betekent als voor mij. Hij zou het eens moeten weten hoe het voelt om hele dagen door regenbuien te moeten ploeteren in zijn voorstelling van het aards paradijs, dat mijns insziens sterk op Belgie gelijkt. Nadat dit thema wat is leeggemelkt probeer ik wat van de uitgedroogde omgeving te genieten. Geergerd merk ik de lelijke elektricteitskabels op die een ongerepte foto van het woeste berglandschap belemmeren. Als hij mijn blik opmerkt verandert zijn stoppelbaard in een stralende glimlach "Vorig jaar is het licht gekomen !", vertelt hij trots.

Plots vormen zich als een fata morgana de contouren van voertuig aan de zinderende horizon. Het is een blauwe tanktruck die met kostbaar water pendelt tussen de waterput en de omliggende dorpen. De Pakistaanse chauffeur hijst me met open armen binnen. Als ik hem vertel dat ik toerist ben roept hij enthousiast "Naar Dubai, daar moet je heengaan !". Opgewonden schudt zijn Shalwar Khameez heen en weer op zijn zetel. "Russische vrouwen !", fluistert hij samenzweerderig knipoogend terwijl hij met zijn handen de enorme omvang van hun borsten aangeeft. "Voor Omaanse vrouwen moet je naar Qurm gaan", overlaadt hij me met toeristische tips. Nu komt hij volledig op dreef. Wild photo of Oman Wadi Tiwi reizen toerismegesticulerend vertelt hij me alle insider tips waar en hoe en hoeveel vrouwen ik kan oppikken en op welke stranden de goedkoopste vangsten boven te halen zijn. Bij ons afscheid bij Wadi Shams schenk ik hem een postkaartje van het strand van Oostende waarop in een hoekje wat ontblote vrouwenbenen te bespeuren vallen. Zijn snor krult op van verrukking en als zijn eerste pin-up trofee hangt hij het kaartje op in zijn cabine. Ook in zijn ogen is Belgie wellicht het paradijs want bij het zien van dit kaartje vraagt hij me verwonderd waarom ik eigenlijk naar hier kom. Door het vochtige gras wandel ik de Wadi Shams in. Het is een van die bijna uitgedroogde rivieren die zich een weg heeft geboord door de rotswanden. Een Omaans jongetje vergezelt me. Hij houdt niet van de andere oliearabieren want die kijken neer op de Omani`s omdat ze minder rijk zijn. Van de "brietiesj" houdt hij wel, maar ik vermoed dat dit eerder komt door de wellicht gulle fooien die hij oprakelt bij de talrijke expats die hier komen piknikken. Langzaam klimmen we hoger in de steeds smaller wordende kloof. Paradijselijke palmen worden door het magere stroompje water van leven voorzien. Ieder lapje grond in de kloof is gecultiveerd door de dorpelingen, die elk stukje vruchtbare grond als een geschenk uit de hemel beschouwen.

Na een paar uurtjes genieten van deze indrukwekkende natuur, sta ik alweer in het stof en de hitte op wacht voor aankomend verkeer. Alhoewel mijn kans op succes in dit afgelegen gebied er eerst hopeloos uitziet daagt toch plots een stofwolk voortgetrokken door een auto op. Salem is de zoon van de dorpsimam en op weg naar Sur, het provinciestadje waar ook ik heen wil. Hij gaat er een nieuwe GSM kopen. "De afbeeldingen bij deze komen niet goed door." zwaait hij met zijn oud toestel.

Nadat ook hij niet goed begrijpt wat ik nu juist bedoel met "toerist" en waarom ik geen auto heb, vraagt hij plots : "Denkt iedereen in het Westen nu dat wij slechte mensen zijn ? Dat wij allemaal terroristen zijn ?". Nadat ik hem geruststellend heb verteld dat ik door alle Arabieren die ik heb ontmoet steeds heel gastvrij ben ontvangen steekt hij vol zelfvertrouwen van wal. "Het woord Islaam is hetzelfde als salaam en dat betekent vrede. Geweld kan niet volgens de Koran !". Geestdriftig tikt hij op gouden boekje dat aan zijn achteruitkijkspiegel bengelt. "Als iedereen moslim zou zijn, dan zou er overal vrede zijn.". Trots wijst hij naar de zwarte eeltvlek die het vele bidden op zijn voorhoofd heeft nagelaten. Om te tonen dat ik aan zijn zijde vecht voor vrede toon ik hem het boekje "De 99 namen van Allah" dat ik gisteren in de souq van Muscat heb gekocht. Het is gedrukt in Zanzibar, een oude kolonie van Oman en geeft in het Arabisch, Swahili en gelukkig ook Engels uitleg bij de 99 deugden van de Almachtige. Moslimouders kiezen bij de geboorte van hun kind een van deze namen in de hoop dat hun kind later deze eigenschap moge dragen. De honderste naam van Allah kent alleen de kameel en dat verklaart meteen waarom deze woestijnbeesten steeds zo hovaardig boven de mensen uitkijken. Overvol van geluk doorbladert Salem het boekje. "Dit is een teken van Allah !", prevelt hij opgewonden. "Dank zij dit boekje heb jij op die godverlaten plaats toch nog een lift gekregen !", roept hij euforisch, "Allhamdullilah !". Hij straalt van vreugde bij de gedachte dat Allah hem voor deze taak heeft uitverkoren en zingt devoot enkele soera`s uit de Koran.

Plots stopt hij met zingen en begint indringend te spreken. "Weet je, op iedere schouder zit een mannetje met een boekje." Langzaam tikt hij zijn beide schouders aan. "Het mannetje op je rechterschouder noteert de goede dingen die je doet, dat op je linkerschouder de slechte dingen." Dreigend zwaait zijn vinger door de lucht. "Op de Dag Des Oordeels worden beide boekjes bekeken !" Medogenloos bonkt zijn vuist op het dashboard terwijl zijn strenge blik me doorboort. Ik slik en knik ernstig terug om te tonen dat ik de boodschap begrepen heb. "Echte moslims zijn goede mensen." besluit hij. "Zij gaan naar het paradijs."

We passeren een olieraffinaderij en zien in de verte de witte huisjes van Sur liggen. Ik wil hem vragen me in Sur af te zetten aan een internet-cafe, maar kan me net op tijd bedwingen. Internetcafes liggen hier immers als een soort cyberhoerenkoten langs de invalswegen. Rond de computers zijn meestal intieme hokjes opgetrokken om het peepshoweffect te stimuleren. De Omaanse regering probeert met het blokkeren van websites en reclamespotjes deze uitwasemingen van het net de kop in te drukken. Gisteren nog zag ik zo`n reclamespotje op de Arabische televisie. Het begint als een modern TV-spotje voor een computermerk. Een jongeman zit vurig aan zijn PC gekluisterd. Zijn kwijlende blik wordt kortstondig ernstig als iemand achter hem passeert om daarna weer hongerig op te lichten. Plots wordt hij overvallen door een felle lichtflits. Het volgende beeld toont hoe zijn lijk gewikkeld in een wit doek in het graf wordt gelegd terwijl zijn bedouinenvader smartelijk huilt. Gezangen uit de Koran weerklinken. Het Laatste Oordeel is onverbiddellijk. Wijselijk besluit ik in Sur maar zelf naar een internet-cafe op zoek te gaan.

Als we nog wat gepraat hebben over mijn reis en ik hem vertel dat ik vannacht ergens op het strand in een tent ga slapen, raakt hij plots in de war door al die zaken die zover van zijn eigen leefwereld afstaan. Het verhaal van mijn reis is hem een beetje teveel geworden. Ernstig kijkt hij voor zich uit. Zwijgzaam schudt hij het hoofd. Er klopt iets niet met die vreemdeling. Door zijn hoofd spoken allerlei onduidelijkheden. Wie is die vreemdeling echt ? En wat komt hij hier werkelijk doen ? Opnieuw schudt hij zijn hoofd en vraagt me wantrouwig "Wat was je beroep ook alweer ?" Mijn antwoord brengt hem echter geen rust. Nerveus speuren zijn ogen langs de kustlijn. Wat zou er in die vreemde langwerpige zak zitten ? Een tent zoals die buitenlander beweert ? Of iets anders .... Onrustig dwalen zijn vingers door zijn zwarte baard. Hoe zien Israeli`s er ook al weer uit ? En indien de vreemde niet is wat hij beweert, in welk boekje wordt het meenemen van hem in mijn auto dan genoteerd ? Vooral deze laatste gedachte doet zijn gezicht ineentrekken tot een pijnlijke reeks rimpels. Ik voel me verlegen dat ik hem met mijn verhalen zo in de war heb gebracht en probeer hem voorzichtig weer op aarde te brengen, maar slaag daar niet in. Ons afscheid verloopt dan ook in bedrukte stemming. De cultuurshock was te groot voor hem.

Nadat ik mijn rugzak heb afgeleverd bij een vriendelijke Indische winkelier, beklim ik de hoogste van drie ronde zandstenen wachttorens en geniet van het vallen van de avond over de met houten vissersdhows gevulde baai. Terwijl de zon langzaam wegzakt achter de bergen steek ik de zeeinham over die het schilderachtige vissersdorpje Ayega scheidt van Sur. De witte gewaden van de Omani's op de voorsteven wapperen sierlijk in het gouden licht. Achter hen dobbert de weerspiegeling van witte huisjes en een vuurtorentje op het water. Even later dwaal ik door de donkere steegjes van de oude souq. Afrikaans uitziende Omaanse vrouwen verhuld in zwarte gewaden slenteren langs de klerenwinkeltjes van noest werkende naaiers uit Bangladesh. De geur van wierook kruipt vanonder de massieve donkerbruine poorten die de sfeer van Zanzibar oproepen. De wierookboom, een stompe struik die in Zuid-Oman groeit bracht de streek rijkdom in de antieke tijd. In de tijd van de drie koningen was wierook kostbaarder dan goud. Tegenwoordig zijn de Omani`s rijk door olie, het zwarte goud bedenk ik terwijl ik de jongetjes met kroezelhaar gadesla die opgewekt achter elkaar aanlopen tussen de met zandstenen kantelen gekroonde huisjes. Als de vele imams oproepen tot het gebed komen uit alle hoeken Omani`s aangesneld, met hun zwaargeparfumeerde fareecha, een soort kwast die aan hun kraag vastzit, een doordringend geurspoor achter zich nalatend. Deze zuiderse beelden doen me wegdromen naar de tijd van Sultan Said Bin Sultan, toen houten dhows uit hun kolonies Mombasa en Zanzibar hier aanmeerden. De tijd toen de imam nog zelf vijf keer per dag moeizaam de ladder van zijn minaret opklauterde om met de handen voor de mond gevouwen zijn aanbidding van Allah uit te zingen. De tijd van Sindbad de Zeeman.

Na een pikante Indische Biryani en de voetbalmatch Emiraten-Qatar in een waterpijpkroeg, pik ik mijn rugzak op en wandel over het nachtelijke strand oostwaarts de stad uit op zoek naar een donker plekje om mijn strandtentje op te zetten. Terwijl de zeebries mijn haren goedlegt kijk ik nog even om naar de twinkelende lichtjes van het schilderachtige Ayega.

 



Te gast bij de Omani

photo of Oman schildpadden reizen Ras Al Jinz, reuzenschildpad op het strand bij zonsopgang kruipt terug in zee na het leggen van eitjesHet is nacht in Ras Al Jinz. Samen met enkele parkwachters sluip ik het strand op dat knusjes ingeklemd ligt tussen hoge rotsen. In het licht van de volle maan lijkt het alsof reusachtige mollen hier aan het werk zijn geweest die het zand tot grote hopen hebben omgeploeterd. Jaarlijks leggen op dit kleine strandje aan de Omaanse kust 13.000 reuzenschildpadden hun eieren.

Al spoedig hebben we een van die moeders in de gaten die moeizaam de zee uitkruipt, de eieren voorzichtig klotsend onder haar schild. Nadat ze zich diep heeft ingegraven trekken de rimpels op haar kop zo mogelijk nog meer samen bij het persen. Het dier verkeert nu in een baarextase en voelt niet meer dat we in het geniep de achterbeentjes wat opentrekken om in het licht van een zaklamp te bespieden hoe een hondertal eitjes een voor een in de zandput vallen.

Na een korte nacht waarin ik tevergeefs over het strand ronddool op zoek naar uitgebroken babyschildpadjes redt Raju, een Indische werfopzichter uit Kerala mij en mijn uitgestoken liftende hand uit de brandende zon. Vinnig stuurt hij zijn jeeptruck over de stenige weg. Al vijftien jaar boort hij naar water in afgelegen Omaanse dorpen. Zoals de meeste Indiers hier heeft hij het niet hoog op met de Omani. "Weet je, in al de jaren dat ik hier woon heb ik nog geen enkele Omani zien werken. Geen enkele !" Ik lach wat, maar hij lijkt het te menen. "Het enige moment waarop ze werken is als ze autorijden en kinderen maken. En dat kunnen ze goed !" Ik begrijp zijn opmerking wel in een land waar alle winkels, cafes, restaurants, bouwwerven, hospitalen en vrachtwagens bemand worden door Indiers, Pakistani en Bangladeshi en waar in de scholen les wordt gegeven door Jordaniers en Egyptenaren. Omdat de vetbetaalde overheidsjobs exclusief voorbehouden zijn voor Omani en elk bedrijf op z`n minst voor de helft eigendom moet zijn van een Omaanse "sponsor", werken alle Omani achter gesloten deuren in gekoelde kantoren. Taxichauffeurs, een job die vreemd genoeg ook uitsluitend voor Omani is voorbehouden, zijn de enige die je werkelijk vanop straat kunt zien werken. Langzaam glijdt een kurkdroog landschap van spitse asgrijze bergruggen doorbroken door hier en daar wat verdwaalde palmbomen in een groene wadi voorbij. Aan de andere zijde van de weg glooien in de verte de zandduinen van Wahiba oranje op in de prille ochtendzon. "Arabieren zijn van nature uit luie mensen" vervolgt Raju zijn beklag "Zonder hun olie zouden ze niets zijn. Kijk maar hoe dit land er uit zag voor ze in 1970 olie vonden. Hier was niets !" Zijn hand beeldt met een snelle zwaai een lege vlakte uit. " Er waren geen scholen, geen wegen, geen ziekenhuizen, niets !" Doordringend kijkt hij me aan, klaar om enig spoor van twijfel de kop in te drukken "Wij Indiers hebben dit hele land opgebouwd."

Ik laat me afzetten in Al Mintirib, een dorpje aan de voet van de uitgestrekte oranje zandduinen van Wahiba. Na een "chicken masala" in een Indisch restaurantje in de dorpskom tank ik mijn waterflessen vol en stap vol goede moed in de richting van de overweldigende zandmassa in de hoop voor het vallen van de avond een mooi kampeerplekje te vinden. Na een kilometer het jeepspoor te hebben gevolgd dat zich steeds dieper de woestijn ingraaft, stopt een jeep naast me met twee ongeruste jongeren. "De woestijn is gevaarlijk, je kunt er verdwalen en doodgaan", vertellen ze me. Ik stel ze gerust dat ik niet de bedoeling heb me aan een legendarische doorsteek van de woestijn te wagen maar gewoon eens een nachtje op de top van een zandduin wil slapen. Gretig ga ik op hun uitnodiging in om vanavond "bij het zwembad" iets te komen drinken. Eindelijk zal ik te zien krijgen hoe Omaanse oliesjeiks leven, hoe de riante villa uit mijn verbeelding, met de reusachtige schotelantenne, het luxueuse zwembad, de marmeren badkamer, de gouden kranen en bestek en alle peperdure elektronische snufjes er in werkelijkheid uitzien. Ze stuiven weg met de belofte me na zonsondergang te komen halen. Moeizaam volg ik het hoevenspoor van een geitenkudde in het wegschuivende zand tot hoog in de golven van een duin waar ik een vlak plekje vind net groot genoeg voor mijn tentje. De piketten weigeren echter te grijpen in het mulle zand en het zeil wappert stuurloos in de strakke wind. Gelukkig komt plots een groepje bedouinenkinderen vanachter een duin mijn richting uitgekropen. In de sfeer van eeuwenoude bedouinenruilhandel krijg ik voor een tros bananen een bos dadeltakken waarvan ik extra lange piketten maak. Als de tent rotsvast is verankerd bekijk ik hoe het gouden licht van de zon langzaam leegstroomt in de oranje zandzee. Terwijl de golvende zandduinen me steeds dreigender omringen schuil ik in de warmte van mijn dadeltakkenvuurtje voor de plots ingevallen kou. Het zeil van mijn tent zwelt bol op in de stevige bries, maar doorstaat moedig de beukende zandvlagen. In de verte zie ik hoe het jeepspoor steeds dieper wegzinkt in de zandvloed. Het zand ruist met harde stoten in mijn oren en al spoedig overal. Langzaam kabbel ik leeg in de vlam die minzaam dobbert op de aanwakkerende bries.

Na een uurtje haalt het gegrom van een wagen me uit de deining van het vuur. Van tussen de donkere zandgolven duiken twee witte schimmen op. Het zijn mijn nieuwe vrienden Khalifa en zijn broer Abdullah. Met hun sportjeep waarmee ze hoog in de duin zijn gestrand stuiven we naar de twinkelende lichtstipjes aan de horizon. Bij een reusachtige met hoge kantelen ommuurde vesting houden we halt. Achter de massieve houten poort bevindt zich een zanderige binnenplaats, maar in plaats van de riante villa blijkt die gevuld met slechts een klein en armzalig eenkamerhuisje vol kussens en dekens. Een kleine rechthoekige poel waarin een schildpadje rondpeddelt is het zwembad waarvoor ik welgemutst mijn zwemgerief in staat van paraatheid bracht. In een verre hoek rust een eenzame uitgemergelde woestijnboom als enige beplanting. Voor het zandstenen hutje ligt een bedouinentapijt uitgespreid waarop een tiental helwitte disdasha-gewaden zich rond een waterpijp en tot mijn verbazing ook enkele flessen whisky en een krat Heineken hebben geschaard. De zoete geur van appeltjes borrelt weg in de koele nacht. Achter hen knettert de warmte van een kampvuur. Het is woensdagavond, de vooravond van het moslimweekend en dat moet gevierd worden.

Met de rechterhand eerbiedig op de borst gedrukt rammel ik de vele begroetingen af die ik ondertussen ken terwijl zij enkele Engelse woordjes op mij uitproberen. Na dit hartelijke welkom overhandigen ze me een bekertje whisky. Het is eens iets anders dan de gebruikelijke thee. In het gelige licht van de gloeilamp bekijk ik wat beter het povere huisje en de eenzame boom die achter de hoge muren verborgen liggen. Ze vertellen me dat dit het vrijgezellenhuisje is van Mister Salem, de rijkste man van de vriendenkring, die me zelfbewust glimlachend aankijkt. "Mister Salem verdient 1500 Rial (4500 Euro) per maand en heeft een Toyota Landcruiser.", fluistert Khalifa me vol eerbied in het oor. Maar ondanks het feit dat hij gefrustreerd moet bekennen dat hij slechts 500 Rial per maand verdient heeft ook hij een klein vrijgezellenhuisje. "Ik moet de muren nog wat hoger maken zodat de buren me niet kunnen zien als ik mij met mijn vriendin terugtrek". Als ik hem vraag als hij met zijn vriendin gaat trouwen kijkt hij me verontwaardigd aan. "Nee, natuurlijk niet ! Mijn bruid moet een zuiver meisje zijn, niet het type dat zich aan avontuurtjes overgeeft." Hij leidt me kort rond in de "tuin", maar meer dan de boom, die blijkbaar zijn water haalt uit de lucht en het schildpadje is er niet te zien. Ik leer dat schildpadvlees "halaal" is en dus eetbaar voor moslims. "Alles uit de zee is eetbaar" vertelt Khalifa me, maar verzekert me geen plannen te hebben met dit arme diertje. Toch vreemd die eetgewoonten van de moslims want van een paard vertelt hij is enkel de rechterpoot eetbaar. "Eet jij ? " vraagt Khalifa me als we weer op het tapijt hebben plaatsgenomen en hij trekt knorrend zijn neus op in een poging zo smerig mogelijk een varken uit te beelden. Ik beken met een berouwvolle hoofdknik. Vol walging kijkt iedereen me aan alsof ik een ziekelijke voorliefde voor het eten van uitwerpselen toegeef. Met hun opgetrokken neuzen lijken ze nu zelf op een troep varkens vind ik, maar ik durf het hen niet te vertellen.

photo of Oman Nizwa markt reizen toerismeAbdullah redt me uit deze ongemakkelijke situatie met zijn luit waaruit hij prachtige liederen uit Yemen, Bahrein, de Emiraten en Saudie-Arabie te voorschijn tokkelt. Telkens zingt hij schor een strofe voor die wij weemoedig nazingen. Mohammed, die er met zijn donkere huid en kroezelhaar erg Afrikaans uitziet, haalt op virtuose wijze het traditionele ritme uit een halflege tube Pringles en de boden van een fles Coca-Cola tot ook zijn GSM aan de beurt is om met een Arabisch deuntje het ritme te verstoren. Na enkele begroetingen overhandigt hij met vriendelijk het toestel. "Mijn broer Ahmed studeert Engels in Muscat, hij zal je beslist willen ontmoeten." Ik wissel enkele zinnetjes uit met Ahmed die houterig Engels praat. Plots vraagt hij "Is Engels je moedertaal ?" "Nee", moet ik bekennen. " OK, kun je dan mijn broer teruggeven ?" Uit het lood geslagen kan ik nog net "goodbye" prevelen alvorens de telefoon terug te geven aan Mohammed en me opnieuw in het meeslepende bedouinenlied te begeven.

Plots weerklinkt er geklop op de houten kasteelpoort. Het gezang stopt abrupt. Angstvallig wordt de whisky weggeborgen. Abdullah loopt naar de poort en vraagt wantrouwig wie het is alvorens de deur op een kier te openen om te zien als het vriend of vijand betreft. In Oman is het is immers verboden voor moslims om alcohol te drinken en niet-moslims moeten een licentie hebben om legaal te kunnen genieten van dit heidense vocht.

Om middernacht brengt Khalifa me terug naar de woestijn, waar we hopeloos verdwaald over de duinen bonken op zoek naar mijn tentje dat zich in het vale licht van de volle maan verborgen houdt. Na anderhalf uur vinden we eindelijk het reddende geitenspoor terug dat ons spoedig naar de verloren tent leidt. Het is bitter koud en ik trek alle kleren aan die ik kan vinden. Zelfs verpakt als een Michelin mannetje moet ik om het uur enkele brokken mierzoete halwa binnenproppen om met de opgedanen energie aan de bevriezingsdood te ontsnappen.

Bij dageraad word ik vloekend gewekt door dauwdruppels die massaal lekkend het zeil afrollen. De eerste zonnestralen die een glimp over de duin durven werpen transformeren de tent in een oververhitte sauna waaruit ik voor de tweede maal vloekend op amper een uur vlucht. Bij het ontbijt geniet ik van het spectakel van een bedouinenjeep die toeterend als een razend monster over de zandduinen vliegt, een kudde bange kamelen de heuvel opjagend. De twaalfjarige chauffeur komt me beleefd groeten. Broederlijk geef ik hem de helft van mijn smeerkaaspitta die hij gulzig tussen zijn bedouinensjaal binnenschrokt. Alvorens weer achter zijn kamelen te razen.

In de verte zie ik de stofwolk van Khalifa`s jeep opdoemen aan de horizon. Even later rijden we wild over de duinen springend naar de voet van een hoge rode zandduin. De voltallige mannelijke woestijngemeenschap is er samengestroomd in een wriemelende witte gewadenzee. De honderden bedouinen koesteren elk hun slank bamboe herderstafje en worden voortdurend opgeschrikt door hun rinkelende GSM`s. Achter de massa zien de jeepdaken wit van het volk. Bewonderend kijken ze toe hoe met gasflessen opgedreven Wrangler jeeps zo hoog mogelijk de bijna loodrechte duin opspurten. De dorpswali heeft voor de gelegenheid een prachtige zilveren khanjar omgord en verzamelt handjesschuddend stemmen voor de volgende verkiezingen. Ik bewonder de fijn gesculpteerde zilveren heupband en het sierlijke ivoren lemmet van de dolk. Gelukkig is de tijd voorbij dat de drager zijn rijkdom uitte door met een lemmet uit giraf -of neushoorn te pronken. Glimlachend observeer ik hoe bedouinen elkaar begroeten door hun neuzen eens goed tegen elkaar aan te wrijven. Een grote aarden pot met halwa wordt langs de notabelen gedragen die er elk een vuistvol brei uit plukken.

In het gewoel ben ik ondertussen mijn vrienden verloren en in de witte massa waar iedereen er eender uitziet sta ik voor de onmogelijke taak hen terug te vinden. Hulpeloos verdwaald probeer ik onder de kleurrijke bedouinensjalen en geborduurde kimma hoedjes een bekend gezicht te identificeren. Ook de krachtige parfums die me van overal toezweven brengen weinig opheldering. Na afloop van de show sta ik wat zielig naar de wegcrossende jeeps te kijken tot plots de sportjeep voor mijn neus stopt. "Stap in.", gebieden ze me en snel rijden we nog even naar de boerderij van Khalifa`s ouders.

Een slank paadje dat verfrissend wegkronkelt in de luwte van de dadelpalmengaard leidt ons naar het eenvoudige zandstenen huis. In het geniep ga ik mijn zweterige voeten wassen in het toilet, een gat in de zanderige grond, alvorens me tegenover mijn gastheer op het tapijt neer te vleien. We plukken wat aan het grote aarden bord dat gevuld is met Omaanse Halwa, een kleverige brei van Omaanse rietsuiker, zwarte woestijnhoning, cardemon, amandel -en walnoten, saffraan en rozenwater. Een koperen schaal met huisbereide dadels wordt gastvrij in mijn richting geschoven. "Dadels geven je energie", moedigt Khalifa me aan. Om de overdaad aan zoetigheid te blussen brengt zijn moeder een koperen kruik met gitzwarte suikervrije koffie. Na twee kopjes waggel ik beleefd het kopje heen en weer om te tonen dat ik genoeg heb. Ik neem afscheid van zijn vriendelijke ouders en we schuren doo r de smalle straatjes naar een straathoek waar de jeep van Mister Salem ons opwacht. Hij heeft me uitgenodigd hem te vergezellen op zakentrip naar het Zuiden van het land.

Met z`n zessen bemannen we de twee achterbanken van zijn luxueuse Toyota Landcruiser. We stoppen nog snel even aan zijn ommuurde vrijgezellenburcht om de koffer vol te stouwen met Heineken en whisky voor onderweg. Even later vliegen we aan 190 kilometer per uur zuidwaarts over de nieuwe asfaltweg. De sierlijk golvende zandbergen sterven spoedig uit in een doodse stofvlakte waar alle leven lijkt uitgebrand in de moordende hitte van de zon. Af en toe brengen wat moedige steenhopen een sprankeltje leven in de horizon, om snel weer te verbrokkelen in het uitgestrekte niets. Plots doemt links de Indische Oceaan van achter de grauwe vlakte op, als een in vervulling gekomen fata morgana. Terwijl mijn ogen oplossen in de overweldigende leegte zet de rauwe stem van Abdullah een eeuwenoud bedouinenlied in dat hij tegendraads klappend begeleidt. Mohammed haalt op virtuose wijze het traditionele ritme uit twee flesjes Heineken. Het verboden vocht vloeit ondertussen al weer overvloedig. Said, onze chauffeur, wordt extra in de watten gelegd, hij moet immers rijden en krijgt daarom telkens als eerste zijn bekertje whisky aangereikt. Gedwee volgt hij de zwarte lijn die het asfalt door het grauwgele as trekt, ons kompas dat door de grauwe whisky heen de weg naar de beschaving aanwijst.

Na bijna duizend kilometer verbreken enkele tekenen van die beschaving het monotone landschap. Het is het "contractors camp" van de oliebronnen van Nimr, een troosteloze troep beton, oud ijzer, prikkeldraad, elektriciteitsmasten en roestige trucks, verweerd door het striemende zand.

Bij een eenzaam betonnen hok getiteld "Foodstuff and Luxuries" houden we halt en toeteren zodat een Indische dienaar nederig de bestelling, 16 kebabs en 8 "Biebsie", komt opnemen. Het moet een hard leven zijn voor de man die elke dag opnieuw moet kijken naar de reusachtige poster met een paradijselijk palmenstrand uit zijn geboortestreek Kerala die zijn winkel kleur geeft. "Wie doet in Belgie de kleine werkjes ?", informeert Mister Salem nieuwsgierig terwijl hij de sandwichen en Pepsi uitdeelt. Misprijzend trekt hij zijn neus op als ik beken dat wij Belgen zelf de meeste restaurants en winkels openhouden. Omdat het bij wet verboden is om als niet-Omani rond te lopen in een disdasha, het lange kleed dat Omani als een statussymbool dragen, is het duidelijk te zien op straat dat geen enkele Omani zich tot het uitvoeren van "de kleine werkjes" verlaagt.

Even verder rijden we een bouwwerf op waar Indiers zwoegen in de medogenloze hitte om een school en gratis huisvesting voor bedouinen te bouwen. Als ondeugende tieners moffelen we onze whisky weg onder de zetels en Mister Salem schrokt snel enkele pepermuntjes binnen. We toeteren zodat de Indische werfleider nederig komt aangesneld om door het raampje verslag uit te brengen van de vorderingen. Een minuut later zitten we al weer aan de whisky terwijl de troosteloosheid voorbijschuurt. "Ik doe dat graag, werken en ontspanning combineren", vertrouwt Mister Salem me toe. Gulzig giet hij een vol bekertje whisky binnen om te bekomen van de inspanning. De zware dagtaak zit er alweer op en uitgeput rijden we in de richting van de zee op zoek naar vis voor het avondmaal.

Als de zee in zicht is sturen we de jeep de weg af en slippen dwars door het stof naar een bedouinenkamp. Twee verweerde twaalfjarige hoofden, verpakt als bankrovers in een bedouinensjaal, leiden ons met hun verroeste boerenjeep door het stof tussen de houten barakken door, die zinderen in de hitte tenmidden van geiten, kamelen, blauwe watertonnen, hoopjes sprokkelhout en visnetten. Bij een armzalige woning die slordig ommuurd is met scheve planken houden we halt. Terwijl ik bekijk hoe de dakplanken worden bijeengehouden met visnetten, komt een oude visser leunend op zijn bedouinenstaf in onze richting gekreund. Na een ellenlange reeks begroetingen kruipt hij in onze auto.

We rijden door het maagdelijk witte zand van de smalle duinenband die de zee scheidt van het stoffige kamp. Van tussen zijn lange gele baard tuurt een eenzame tand naar de opzichtige rijkdom van de stadsmensen. Zijn diepe granietkleurige ogen die met zwarte kohl zijn omlijnd kijken droevig naar buiten.

Even later peuteren we op het strand met z`n allen de vissen uit het net dat hij onder het frisse zand van de brandlijn verborgen had. In het nieuwe lerarenverblijf van een school een eind verderop bakt een Indische dienaar een goudbruine korst rond de verse vis die we genietend laten smelten in de mond alvorens ons weer tot een gat in de nacht op waterpijp en whisky toe te leggen.



Reisgids en Foto's Oman

Praktische reis informatie over reizen naar Oman, accommodatie, bezienswaardigheden, transport en grensovergangen vind je in de Reisgids Oman
Fotografie met photos uit Oman vind je op de foto pagina Foto's uit Oman.