China - Reisverhalen
Een kleine opmerking vooraleer je na het lezen van onderstaand stukje je bustour door China annuleert. Het verschil tussen de hypermoderne steden met glasnieuwe wolkenkrabbers en het Chinese platteland is extreem. Vooraleer ik in onderstaande bus terechtkwam, legde ik een weg af in bussen met steeds minder luxe die over steeds smallere wegen reden. Ik vertrok uit de blitse grootstad vol kraaknette lanen in een luxecoach met airco en ober die zacht over een splinternieuwe autosnelweg gleed. In de districthoofdstad schakelde ik over op een iets minder luxueuze bus die over iets minder indrukwekkende wegen reed. En zo ging het door tot ik uiteindelijk in onderstaande boerenbus terechtkwam. Ondanks de ontberingen was het een heel boeiende ervaring waarbij ik van de ene verrassing in de andere viel.
Langs de Chinese oevers van de Mekong
Nog voor de zon zijn harde licht over de omliggende bergruggen heeft
gegooid, wandel ik met Sogyal, de zoon van mijn gastgezin, door de
duistere straten van Weixi. De eerste marktkramers van dit rommelige
boerenstadje in Noord-West Yunnan hebben hun standjes al opgezet. Het
busstation is al rumoerig tot leven gekomen en een tiental moderne
bussen staat netjes in rij te wachten op passagiers. Ik sta versteld
over hoe een stadje dat enkel bereikbaar is via stenige aardeweggetjes
zo goed bedeeld is van openbaar vervoer.
De vriendelijke chauffeur verwelkomt me hartelijk en biedt me het
plaatsje aan naast hem. Ik ga er even zitten, maar de beenruimte is er
zo krap dat ik me op het zeteltje vlak achter het trapgat zet, waar ik
mijn benen eindeloos kan strekken en van daaruit ook een mooier zicht
heb op de opstappende dorpelingen. De rit zal ons immers omhoog leiden
langs de afgelegen dorpjes van de jonge oevers van de Mekong, naar het
Tibetaanse Deqin.
Stipt op tijd vertrekken we en al wuivend zie ik het lachende gezicht
van Sogyal in de ochtendnevel verdwijnen. Terwijl we de donkere straten
uitrijden maak ik een praatje met het knappe Chinese meisje dat achter
me zit. Tijdens het uitwisselen van mijn Chinese woordjes met haar
Engelse zinnetjes bewonder ik haar prachtige ogen en gaaf gezicht.
Als we net het stadje zij uitgehobbeld, stoppen we bij een boerderij
waar een oude boerin met dieproze hoofdoek opstapt. Haar familie sleurt
verschillende veevoederzakken binnen en een grote melkbus. Glimlachend
knikken ze me goedemorgen.
Langzaam wordt het licht. Af en toe steekt de conducteur lachend zijn
opgeheven duim naar me uit als hij ziet hoe ik de woeste pracht van de
rotsachtige kloof bewonder. Hier en daar wandelt een varkensherder, zijn
knorrende kudde voor zich uitjagend. Traag schudden we voort, de
grillige kronkels van de rivier volgend over een weggetje dat niet meer
is dan een stenig aardepad, net breed genoeg voor ons minibusje. Bij
elke bocht toetert de chauffeur dan ook geestdriftig om een frontale
botsing met de eventuele onzichtbare tegenligger te vermijden.
Wat verderop stoppen we bij een tractor die leeggeladen wordt. Als ons
dak vol ligt met zakken, houtblokken en oud ijzer, wordt de middengang
van de bus opgevuld met de rest van de goederen. Nadat we nog enkele
malen halt houden voor boerevrouwen met blauwe petjes en boeren met
wilde zwarte haren, die allen stapels kartonnen dozen, manden met
gedroogde groente, jerrycans zelfgebrouwen alcohol en nog meer
meelzakken bij zich hebben, is de middengang van het busje volgeladen.
Bovenop de zakken en dozen balanceren enkele kloeke boerezonen.
Terwijl ik het woeste landschap in me opneem weerklinkt plots een luid
schrapend keelgeluid achter me. Verschrikt kijk ik om en zie nog net
hoe de Chinese schoonheid een kwak speeksel uit haar mond op de busvloer
laat vallen. Het geluid werkt blijkbaar aanstekelijk want ook de
conducteur voelt zich geroepen gorgelend een rochel in de bus te
zwieren. Hij kiest gemanierd voor het trapgat, het traditionele
spuwhoekje in de Chinese bus. En dan barst de hel los. Van alle kanten
suizen nu gele en groene slijmballen door de lucht om voor mijn voeten
te pletter te storten. Krampachtig trek ik mijn benen in en hoop zo mijn
versgepoetste schoenen tegen deze medogenloze aanval te beschermen.
Terwijl ik dit spektakel met ongeloof gadesla, voel ik dat mijn broek is
nat geworden. Twee grote plastic zakken bevatten rauw vlees, waaruit
bloed en vet lekt op mijn broek waartegen ze geleund staan. Ook mijn
rugzak heeft al een behoorlijke hoeveelheid van het beestevocht
geabsorbeerd. Het busje ligt echter zo vol dat ik er niet in slaag de
aan de grond genagelde zakken van me af te duwen.
Gelaten besluit ik me hierdoor niet te laten afleiden en tuur genietend
door het raampje naar de houten hangbruggen die sierlijk over de Mekong
zijn gespannen. Voor de grootmoeder zijn de vele bochten van de rivier
echter te veel geworden. Ze hangt kotsend uit het raam, haar hoofd tegen
de rand stotend telkens we een grote hobbel overmeesteren. Ik heb
medelijden met haar. Ook achter mij heeft een van de boeren het
moeilijk, zijn ontbijt van pikante noedelsoep gutst tegen de buitenwand
van de bus.
Tenmidden van dit stereo gehijg en gehoest stapt een houthakker op. Hij
heeft een enorme 4 meter lange boomzaag bij zich die hij in de met
zakken en dozen gevulde middengang legt. De ganse bus houdt heel
behulpzaam de zaag, die op hoofdhoogte wankelt, in positie, bang om bij
een van de putten in de weg onthoofd te worden.
We passeren schilderachtige dorpjes met houten huisjes waar op de rode
balkonnetjes trossen maiskolven en rode pepers te drogen hangen. Een oud
vrouwtje geniet vanuit haar luie zetel van de warme zonnestralen terwijl
ze een halve meter lange houten pijp rookt.
Een van de boerenmeisjes links van mij heeft een zware verkoudheid. Ze
hoest zich de longen uit het lijf, rochelt als een bezetene in het rond
en knijpt af en toe haar neus half dicht om ze in de vrije lucht te
snuiten, waarna ze de slijmsliert met de vingers afknipt en proper in
het trapgat voor mijn ineengetrokken benen zwiert. Daarna veegt ze haar
handen proper af aan de zetel. Haar waterige ogen lachen me vriendelijk
toe terwijl ze me tussen twee proestbuien door een half mandarijntje
schenkt.
Het landschap wordt steeds woester en af en toe spartelen we door een
riviertje dat zich vanuit de bergen omstuimig een weg spoelt naar de
Mekong.
In een van de dorpjes zit een man langs de rand van de weg op een stoel
in het zonnetje. Achter hem staat de dorpschampetter die met een
scheermachien zijn haar knipt. Bij kleine gemeenschappen moet je
verschillende beroepen combineren.
Ik zet het raampje wat open in de hoop met de koele berglucht de
verstikkende sigarettenrook die het busje vult buiten te jagen. De
boeren storen zich niet aan de "verboden te roken"-stickers en de
kettingrokende chauffeur is allesbehalve een lichtend voorbeeld.
Voor een rommelig dorpsrestaurantje parkeren we voor het middagmaal.
Opgelucht haalt de arme grootmoeder adem. Ik mag bijschuiven aan het
tafeltje van de vriendelijke chauffeur die me trakteert op lekker
rundsvlees met chili-pepers, wilde champignons en een assortiment
vreemdsoortige groenten.
Als we weer vertrokken zijn, stapt een eind verderop een oude boerin op.
Ze gooit een tiental trossen kippen, waarvan de poten zijn
samengebonden, onder de nog vrije ruimte onder onze zeteltjes. Ik
probeer nauwgezet mijn benen ingetrokken te houden voor de onvermoeibare
rochelaanvallen zonder daarbij de kippen te verpletteren. Vol medelijden
bekijk ik de hijgende diertjes onder mijn zetel en bedenk dat kippen
waarschijnlijk de slechtst behandelde dieren ter wereld zijn.
Een uurtje verder staat een man in kaki-legerbroek langs de weg. Naast
hem liggen een vijftiental juten zakken. Tot mijn verbazing lijken de
zakken te leven. Onbegrijpend staar ik naar het gewriemel en probeer te
achterhalen wat er in zit. Het merendeel van de zakken wordt op het dak
en in de koffer gegooid. Twee zakken worden voor mijn voeten geworpen.
Aan het uiteinde van een stevig dichtgeknoopte zak zie ik het vochtige
profiel van een varkenssnuit. Een schuimerige slijmstroom vloeit eruit
over de busvloer. Blij dat dit kwijl niet tegen mijn rugzak sijpelt,
kijk ik toe hoe het arme dier zich wanhopig probeert te verlossen. Plots
zie ik echter met grote ogen hoe de andere kant van de zak, die wel
tegen mijn rugzak leunt, in snel tempo donkerbruin kleurt. De scherpe
geur van varkensmest vult de bus. Ik vloek waarom ze in godsnaam
rugzakken niet waterdicht kunnen maken. De conducteur doet boos teken
naar de varkensboer en ik vermoed dat hij wil zeggen dat dit geen manier
is om die arme dieren te vervoeren en dat hij de volgende keer
buitenvliegt. Hij bedoelt echter gewoon dat de ingang van de bus dient
vrijgehouden te worden en dat de varkenszakken achterin moeten gelegd
worden. Opgelucht dat de inhoud van mijn rugzak nog ten dele zal gered
worden, zie ik hoe de varkensherder een zak opraapt. Het beest doet
echter hevig in zijn broek van de schrik en spartelt vanuit de zak
zodanig tegen dat het geelbruine vocht naar alle kanten zwiert. Wanhopig
probeer ik dekking te zoeken, maar ineengeklemd tussen de zakken met
beestekarkassen en de kippen is dit een onmogelijke opdracht. Als ook
het tweede varken zijn lichaamssappen over mij heeft uitgegoten, geeft
de conducteur me vriendelijk wat WC-papier waarmee ik het zure vocht van
mijn gezicht en handen kan verwijderen. Voor mijn pull en broek komt
alle hulp echter te laat. Jaloers kijk ik naar het meisje dat onbevlekt
proper op het plekje naast de chauffeur zit.
Gelaten besluit ik me hierdoor niet te laten afleiden en tuur genietend
door het raampje naar het prachtige berglandschap waar de schuimende
rivier zich vechtend doorheenworstelt. We beginnen aan een steile klim.
Om een bocht is plots de groene begroeiing verdwenen, hebben de zwarte
varkentjes plaats gemaakt voor scharrelende geiten en de stieren voor
angstig voor ons uitlopende yaks. De hangbruggen zijn nu kleurrijk
versierd met boeddhistische bidvlaggetjes en aan de overzijde zie ik af
en toe een gompa. Ook de sierlijke puntvormige daken van de Chinezen
zijn vervangen door een balkenvlak overdekt met aarde dat oranje ziet
van de in de felle bergzon drogende maiskolven. We zijn in Tibet
aangekomen. Alhoewel China dit grensgebied met Birma en Tibet nog bij
Yunnan heeft ingedeeld, is de omgeving overduidelijk Tibetaans.
De Mekong zakt steeds dieper weg in de kloof terwijl we hoger en hoger
de bergen inklimmen. Kale bergruggen doorklieven steeds woester de
aarde. In de verte schittert de scherpe witte top van de 6740 meter hoge
Meili. De paar dozijn alpinisten die een poging ondernamen om deze
natuurgod te overmeesteren, vonden allen de dood op haar flanken. Het is
een onwezenlijk mooie berg die machtig boven de 3000 meter waarop we ons
ondertussen bevinden uittorent.
Na 12 uur te hebben genoten van het bonte gezelschap van ruige
dorpelingen, zie ik vermoeid toe hoe we Deqin binnenrijden, een stoffig
grensstadje dat geklemd ligt tussen ruwe bergwanden. Pas in 1998 werden
hier de eerste buitenlanders toegelaten. Terwijl iedereen het busje
verlaat zie ik hoe de grootmoeder een druipende zak met vis meeneemt die
de hele rit tegen de achterkant van mijn rugzak heeft gelegen. Een
geurtje meer of minder zal het verschil niet maken denk ik, terwijl ik
smerig als een rioolarbeider na een zware dagtaak uit de bus stap.
Reisgids en Foto's China
Praktische
reis informatie over reizen in China, accommodatie, bezienswaardigheden, transport en grensovergangen vind je in de
Reisgids China
Fotografie met photos uit China vind je op de
foto pagina Foto's uit China.